Platform voor buurtontwikkeling

Wijkaanpak: 8 sleutelkwesties voor succes

Met de raadsverkiezingen in het vooruitzicht, ging Henk Krijnen namens Buurtwijs op zoek naar de staat van de wijkaanpak in drie grote gemeentes. Met betrokken ambtenaren sprak hij over de wijkaanpak van vroeger, van nu en van ná 21 maart. In deze slotbeschouwing lees je dat de wijkaanpak zeker nog leeft bij gemeenten, maar dat er dringende kwesties zijn die snel opgepakt moeten worden wil de wijkaanpak echt bijdragen aan betere buurten.

 

In de lopende verkiezingscampagnes is er veel aandacht voor de wijk (veiligheid, sociale cohesie), maar weinig voor de wijkaanpak. Bestuurlijke keuzes en strategische dilemma’s komen mondjesmaat ter sprake, maar van een breed politiek debat over de wijkaanpak is er op lokaal niveau geen sprake. Sterker nog: een consistent idee over politiek-bestuurlijke ondersteuning van de wijk, de buurt en een slagvaardige uitvoering daarvan ontbreekt.

1. Collectieve wijkontwikkeling

Lokale bestuurders en praktijkwerkers signaleren dat (door bezuinigingen) de laatste jaren forse gaten zijn geslagen in de lokale sociale infrastructuur. Lang niet alle wijkbewoners worden voldoende bereikt en de veerkracht van wijken staat onder druk. Voor collectieve wijkontwikkeling lijkt een steviger professioneel fundament nodig.

Hebben lokale politici de durf hierin meer te investeren, met als risico ervan beticht te worden dat de individuele hulpverlening, buurtzorg en burgerinitiatieven daarvan de dupe zijn?

Hebben lokale politici de durf hierin meer te investeren, met als risico ervan beticht te worden dat de individuele hulpverlening, buurtzorg en burgerinitiatieven daarvan de dupe zijn? Troefkaart is dat gewezen kan worden op de positieve sociale en financiële ‘inverdieneffecten’ van collectieve wijkontwikkeling op de langere termijn.

2. Politieke en ambtelijke cultuur

In de gemeentepolitiek is het vaak ‘Hurry, hurry!’. Lukt het politici en bestuurders om de drang tot snel scoren te beteugelen en zich via de wijkaanpak te profileren? Is er voldoende politieke wil om meer rust en continuïteit in het beleid te brengen?

Zodra het over de wijkaanpak gaat, komen lokale politici in de verleiding om zich - gedreven door hooggestemde idealen - gedetailleerd met de inhoud van het beleid te bemoeien. De wijkaanpak is hier meestal niet bij gebaat. Zou het beter zijn als wethouders de ruimte krijgen (en nemen!) om – samen met de mensen uit de wijk en de ambtelijke staf - doordachte plannen op te stellen om na verloop van tijd op globale wijze verantwoording aan de raad af te leggen? In Den Haag proberen ze dit, met het ontstaan van een interessante dynamiek tussen de ambtelijke staf en de wethouder als gevolg.

                                Van Ewijk en Molier, programmamanagers Wijkaanpak Nieuwe Stijl in Den Haag, beschrijven: ‘Wij hebben bij aanvang goed doorgevraagd wat de opdracht was en wat de resultaten moesten zijn bij afronding van het programma. De wederzijdse verwachtingen zijn expliciet gemaakt en vastgelegd. Verder hebben wij uitgebreid gesproken over de inhoud, de manier van werken en de kansen om de wijkaanpak alsnog tot een succes te maken. (…) We hebben in relatief korte tijd draagvlak en vertrouwen gekregen voor de inhoud en de werkwijze bij zowel de portefeuillehouder als de raad en de betrokken vakdiensten.’

 

Veelgehoord euvel is dat de gemeentelijke diensten achter de ontwikkeling aanhobbelen. Er wordt onvoldoende wijkgericht gewerkt, terwijl dat hard nodig is. De wijkaanpak kan op den duur alleen maar werken als ook het ambtelijk apparaat ‘meekantelt’ – zo klinkt het vastbesloten.  Er is bestuurlijk doorzettingsvermogen nodig. En een scherpe interne regie om de samenwerking tussen de vakdiensten en de wijkwerkers in goede banen te leiden.

Duidelijk is dat als het gaat om de wijkaanpak verandering in politieke en in ambtelijke cultuur niet los van elkaar kunnen staan

Kan er snel terreinwinst worden geboekt als de verantwoordelijke wethouder zijn stempel drukt op de afstemming tussen de hoofden van de vakdiensten en de ambtenaren die leiding geven aan het wijkgericht werken? Duidelijk is dat als het gaat om de wijkaanpak verandering in politieke en in ambtelijke cultuur niet los van elkaar kunnen staan.

3. Lerend vermogen

Precieze meetbaarheid van de opbrengsten van wijkgericht werken is een illusie, er is een groot verschil tussen ‘output’ en ‘outcome’. Daar zijn velen inmiddels wel van doordrongen. Het risico bestaat dat er een overdosis aan losse projectjes wordt gedraaid - zonder zicht op samenhangende uitkomsten met een langdurig effect.

Geef mensen in de wijk de ruimte en verschaf managers en ambtenaren om hen heen rugdekking.

In plaats van op een verkrampte wijze de output te meten, kunnen politici, bestuurders en wijkwerkers samen criteria opstellen waardoor de resultaten van het wijkgericht werken over een langere periode in beeld kunnen worden gebracht en getoetst. Er leven vragen als: welke wijkinitiatieven floreren, welke projecten en activiteiten werpen gaandeweg vruchten af? Is er sprake van kruisbestuiving? Welke mechanismen zitten erachter? Hoe kan de winst worden vastgehouden? Dit kan systematisch worden onderzocht, als dat zinvol is met hulp van buitenaf, zoals in Den Haag gebeurt. Een dergelijke lerende werkwijze kan de kwaliteit van het wijkenbeleid verbeteren.

4. Beleidscontinuïteit

Er is een uitgesproken behoefte aan borging, verduurzaming en impact. Communis opinio is: beleid vraagt om een lange adem. En om vertrouwen in de uitvoerders. Een veelgehoorde hartenkreet is: geef de mensen in de wijk de ruimte en verschaf managers en ambtenaren om hen heen rugdekking.

Het ruimhartig schenken van vertrouwen én het kritisch nagaan wat de politieke opbrengst is, vergt enige stuurmanskunst. Dat is niet eenvouwdig, maar het is zeker mogelijk.

Dit sluit niet uit dat er wel degelijk ook een afweging plaatsvindt in hoeverre de gestelde (politieke) prioriteiten daadwerkelijk zijn gerealiseerd. Het ruimhartig schenken van vertrouwen én het kritisch nagaan wat de politieke opbrengst is, vergt enige stuurmanskunst. Dat is niet eenvouwdig, maar het is zeker mogelijk.

5. Geldstromen

Lokale bestuurders en wijkwerkers kunnen zich bij het opstellen van plannen sterk maken voor het bundelen van middelen en menskracht. Ook kunnen de activiteiten zo gekozen worden dat ze elkaar versterken en tot synergie leiden. Soms is het zelfs mogelijk om ‘inverdieneffecten’ van collectieve wijkontwikkeling zo te begroten dat op andere begrotingsposten kan worden bespaard. Denk bijvoorbeeld aan het samen met bewoners uitvoeren van het groenbeheer of aan het opzetten van collectieve zorgarrangementen. Een belangrijk motto lijkt hierin: timmer niet alles dicht in strakke financiële kaders, maar laat vrije (bestedings)ruimte.

Daarnaast kan het financiële speelveld voor collectieve wijkontwikkeling vergroot worden door bestaande Wmo-gelden gerichter in te zetten. Het eerste taakveld dat in de Wmo-wetstekst wordt genoemd is immers ‘leefbaarheid en sociale samenhang bevorderen’.

6. Toekomstgericht handelen

Het zou goed zijn als er meer evenwicht komt in de verhouding tussen ‘harde’ en ‘zachte’ krachten in de wijk. In het verleden is dit meermalen gelukt, denk aan de stadsvernieuwing uit de jaren zeventig en tachtig en aan de grootschalige herstructurering van wijken in een recenter verleden. Door de sociale en fysieke dimensie beter op elkaar te betrekken, krijgt het proces van collectieve wijkontwikkeling meer body. In de toekomst kan al bij het opstellen en uitvoeren van bouwplannen rekening worden gehouden met investeringen in de sociale infrastructuur. De lokale overheid kan hierin het voortouw nemen en zelfs normen stellen.

Door de sociale en fysieke dimensie beter op elkaar te betrekken, krijgt het proces van collectieve wijkontwikkeling meer body

Bij de (her)inrichting van de openbare ruimte is bijvoorbeeld veel mogelijk waardoor ‘publieke familiariteit’ kan worden gestimuleerd. De toekomstige bewoners kunnen worden betrokken bij de bouw en het ontwerp van hun woningen. En bij het opknappen en leefbaar houden van bestaande wijken liggen ook kansen. Voorwaarde is wel dat wijk- en gebiedsplannen hier op worden toegesneden door vooruit te kijken en samen met buurtbewoners gebiedsanalyses te maken en wijkagenda’s op te stellen. Op het microniveau, in buurten en straten, worden de verschillende beleidswerelden aan elkaar gerelateerd en krijgt de participatie van bewoners vorm.

Toekomstgericht denken vanuit de wijk - als professie - biedt nieuwe kansen voor wat vroeger ‘samenlevingsopbouw’ werd genoemd. Dit leidt tot wijken die een stuk levendiger zijn en waar het sociaal weefsel flink wat sterker is.

7. Ruimte en duidelijkheid

Er zijn verschillende typen professionals actief in de wijk: buurtwerkers met een vrije opdracht en een algemene taak, gebiedswerkers met een verantwoordelijkheid vanuit de gemeente, sociale professionals met een meer specifieke taak, zzp’ers en sociale ondernemers. Veelal achter de schermen worstelen bestuurders en managers met een heldere taakafbakening van al deze professionals. Wie doet wat? Waarom? En wat wordt van de verschillende wijkwerkers verwacht?

In aanbestedingsrondes en meerjarenafspraken met instellingen in de wijk worden hierover vaak – op niet al te transparante wijze - ingrijpende besluiten genomen. Het zou goed zijn als over de toedeling van taken en bevoegdheden van wijkprofessionals vooraf een helder politiek debat wordt gevoerd.

De rondgang in de drie steden levert in elk geval een tweetal inzichten op:

  1. zorg enerzijds voor voldoende beroepskrachten met een brede taakomschrijving en een vrije opdracht (‘opbouwwerkers’) en
  2. zorg anderzijds voor gebiedswerkers met mandaat die werken op basis van een beleidsinzet.

Onderscheid deze functies goed van elkaar en zorg vervolgens voor adequate samenwerking. Het tweede inzicht heeft betrekking op het functioneren van de wijkteams.

Of het werken aan collectieve wijkontwikkeling binnen de sociale wijkteams moet gebeuren of daarbuiten is een open zaak. Als gemeente dien je hier wel heldere afspraken over te maken en erop toe te zien dat deze worden nagekomen

De inbreng van professionals levert meer op als individuele ondersteuning en collectieve wijkontwikkeling beter op elkaar worden afgestemd. Of het werken aan collectieve wijkontwikkeling binnen de sociale wijkteams moet gebeuren of daarbuiten is een open zaak. Als gemeente dien je hier wel heldere afspraken over te maken en erop toe te zien dat deze worden nagekomen.

8. Wijkinitiatieven passend ondersteunen

In tal van wijken borrelen initiatieven op. Crux ervan is dat deze spontaan ontstaan en drijven op vrijwillige inzet van mensen. Ze kennen relatief eenvoudige organisatievormen en hebben in de regel een hoog doe-gehalte. Soms gaat het om nieuwe thema’s en terreinen, soms wordt aangehaakt bij bestaande instellingen en taken zoals zelfbeheer van buurthuizen.

Op grote schaal wordt met deze vormen van burgerparticipatie ervaring opgedaan. In nauwe samenspraak met de betrokkenen kan onderzocht worden aan welke ondersteuning behoefte is. Alleen financieel, of ook organisatorisch en procesmatig.

Door een meer gevarieerd pakket van begeleiding te bieden, wellicht met een kortdurende maar intensieve inzet van professionals, kan het geld beter worden benut. Hierover komt langzamerhand nuttig onderzoek op gang.

 

Lees ook de andere delen van deze slotbeschouwing