Platform voor buurtontwikkeling

Wethouder die het opbouwwerk prominent maakt: Jan van der Ploeg

Iconische buurtmakers
Artikel
afbeelding van Henk Krijnen  
14 maart 2022

In tegenstelling tot de jaren tachtig wordt opbouwwerk nu als luxeartikel gezien. Van der Ploeg was ervan overtuigd dat bewonersparticipatie niet zonder expertise van het opbouwwerk kan en durfde de opbouwwerk status te geven die het in zijn ogen verdiende.

 

Vraag een willekeurig sociaal professional: wat vind jij belangrijk in je werk? En de kans is groot dat het antwoord luidt: een hoger salaris, betere ontwikkelingsmogelijkheden, grotere baanzekerheid, en - bovenal - meer autonomie

Politici wijden tegenwoordig warme woorden aan beroepskrachten in de sociale sector. Wat opvalt, is dat de liefdesverklaring vrijwel altijd voor individuele hulpverleners is bestemd. Hoewel wijkaanpak en burgerparticipatie door beleidsmakend Nederland worden omarmd, worden opbouwwerkers niet in de lofzang betrokken. Opbouwwerk wordt gezien als een luxeartikel.

Rotterdamse democratie 

Pakweg 45 jaar geleden lagen de verhoudingen anders. De opbouwwerkers gingen toen voorop in een belangrijke maatschappelijke transformatie, de stadsvernieuwing. De PvdA heeft in de jaren zeventig de sleutel in handen in de Maasstad en maakt de dienst uit in de gemeentepolitiek. Ze heeft de meerderheid van de kiezers achter zich en levert alle wethouders. Desondanks is er een probleem: er is geen eensgezindheid over hoe de zeggenschap van de bewoners het best kan worden georganiseerd. 

De aanhangers van gekozen deelraden pleiten voor meer ‘directe democratie’, terwijl in actiegroepen georganiseerde bewoners deze deel- en wijkraden juist afwijzen. Zij zien weinig heil in de uitbreiding van de formele democratie en zetten hun kaarten op positieversterking van de bewonersorganisaties. Zo ontstaan er twee kampen in en rondom de PvdA die tegenover elkaar komen te staan. De laatste stroming wint uiteindelijk het felle debat.

Robuuste rol opbouwwerk

Op deze manier wordt Rotterdam de koploper in Nederland als het gaat om de positionering van het opbouwwerk. Door de plek die deze werksoort krijgt toebedeeld, ontstaat een krachtig samenspel tussen bewonersorganisaties en gekozen volksvertegenwoordigers. Achteraf gezien ligt dit aan de basis van de innovatieve aanpak van de stadsvernieuwing. 

Eén persoon speelt hierbij een opvallende rol. Dat is Jan van der Ploeg (1916-1986), tussen 1974 en 1982 PvdA-wethouder stadsvernieuwing en volkshuisvesting. Voor hem is de stadsvernieuwing niet een bouwkundige aangelegenheid. Verre van dat. Hij kiest juist voor een democratische aanpak, met een grote inbreng van de bewoners.

Is opbouwwerk een instrument van de gemeente of van bewonersorganisaties? In de jaren zeventig wordt daar in een aantal grotere gemeenten en gemeenteraden een stevig robbertje over gevochten. Lees hier hoe dit in Rotterdam leidt tot onafhankelijke opbouworganisaties die zich ten dienste stellen van bewonersorganisaties.

Bewoners krijgen een doorslaggevende stem in de projectgroepen die worden opgetuigd en die een zichtbare plek krijgen in de wijken. Hun bevoegdheden zijn ruim. Bewoners kunnen zo een zwaar stempel drukken op de plannen voor woningverbetering en op de praktische uitvoering ervan.

Wezenlijk hierin is de omslag in het ambtelijk apparaat. Een nieuwe generatie ambtenaren komt aan het roer, met Jan van der Ploeg als inspirator. Hij geeft hen veel vertrouwen en bewegingsvrijheid. Daardoor ontstaat een productieve wisselwerking tussen de gemeentelijke diensten op het stadhuis en de wijkprojectgroepen.

Professionele autonomie

Bij het verlenen van zeggenschap aan bewoners gaat Rotterdam verder dan andere steden in die tijd. Om bewonersparticipatie te laten slagen, maakt Van der Ploeg het opbouwwerk prominent. Hij is ervan overtuigd dat een democratische en doortastende aanpak van de stadsvernieuwing niet zonder de expertise van het opbouwwerk kan. Besloten wordt om opbouwwerkers onder te brengen bij de bewonersorganisaties. Opbouwwerkers worden een verbindingsschakel tussen de gemeentelijke diensten, het team van beroepskrachten (waaronder ook het technisch personeel) en de bewoners.

‘Hij is ervan overtuigd dat een democratische en doortastende aanpak van de stadsvernieuwing niet zonder de expertise van het opbouwwerk kan’

Aan het eind van de jaren zeventig ontbrandt een stevige discussie over de institutionele inbedding van het opbouwwerk. Opbouwwerkers zijn op dat moment gemeenteambtenaar. De vraag rijst of het verstandiger is dat zij onderdak krijgen bij een zelfstandige instelling, met een eigen professioneel statuut. Van der Ploeg is hier nadrukkelijk voorstander van, evenals de meeste opbouwwerkers. Volgens hen is een vrije en effectieve beroepsuitoefening het best gewaarborgd in een onafhankelijke - in opbouwwerk gespecialiseerde - organisatie.

Gemeente op afstand

In 1980 is het zover. De Rotterdamse gemeenteraad gaat akkoord. Het zelfstandige Instituut Opbouwwerk Rotterdam wordt de uitvalsbasis van het opbouwwerk. Bewonersorganisaties krijgen een flinke vinger in de bestuurlijke pap van deze nieuwe organisatie. De gemeente komt op afstand te staan. Ze blijft de bewonersorganisaties en het opbouwwerk faciliteren (door verstrekking van subsidies), maar kan niet meer voorschrijven wat de opbouwwerkers moeten doen. Hiermee wordt het opbouwwerk in Rotterdam de bakermat van de klassieke, ongebonden community organizers in ons land. De hiermee verbonden beroepsopvatting kristalliseert zich in de twintig jaar daarvoor uit, met als inspirator Jo Boer, de oermoeder van het Nederlandse opbouwwerk.

Opmerkelijk is niet zozeer de vooraanstaande rol die Van der Ploeg aan opbouwwerkers toekent, dat gebeurt in meerdere steden. Bijzonder is dat hij als wethouder ondubbelzinnig opkomt voor hun professionele onafhankelijkheid en dat hij de gewenste autonomie institutioneel wil inbedden. Zijn visie op het belang van het vak komt niet uit de lucht vallen. In de jaren zestig is hij directeur van de Rotterdamse sociale academie. In die hoedanigheid initieert hij één van de eerste opbouwwerkopleidingen in Nederland.

Aftakeling van de onafhankelijkheid

In de jaren tachtig is Rotterdam een ijkpunt voor het opbouwwerk. De meerderheid van de opbouwwerkers in die periode is in dienst van het buurtgebonden sociaal-cultureel werk. Daar hebben zij – passend bij de toenmalige tijdgeest –  behoorlijk veel professionele speelruimte. Rond 1990 is toch nog een kwart (van de ongeveer duizend opbouwwerkers) in dienst van onafhankelijke instituten voor het opbouwwerk en in de laatste twintig jaar zien we dat een overgrote meerderheid van de klassieke welzijnsinstellingen de reorganisatiewoede in het sociaal domein niet heeft overleefd. Daarmee is de onafhankelijkheid van opbouwwerkers op losse schroeven komen te staan.

Geef sociale professionals ruimte en vertrouwen, zo klinkt het vandaag de dag. Soms voegt de lokale politiek de daad bij het woord. Zoals in Den Haag, waar recent een beperkt aantal community builders is aangesteld. Maar zij zijn werkzaam bij de gemeente en dat is wel tekenend voor onze tijd. 

Als het erop aankomt om de professionele autonomie van het opbouwwerk te verankeren, haken vele lokale politici en welzijnsdirecteuren tegenwoordig af. Deels vanwege het financieel korset waarin gemeenten door het Rijk worden geperst, deels vanwege een zelfgekozen drang tot controle. Jan van der Ploeg had het tij destijds mee, dat zeker. Maar hij was vastberaden en durfde het aan om het opbouwwerk de status te geven die het in zijn ogen verdiende. We kunnen ons afvragen: heeft de Rotterdamse aanpak uit de jaren zeventig en tachtig nog actualiteitswaarde? Wat is het antwoord van de huidige lokale beleidsmakers? En niet alleen van hen, maar óók van de beroepsgroep zelf.

Serie iconische buurtmakers 

 

Wie heeft er een blijvend stempel gedrukt op de samenlevingsopbouw? Grondleggers en voortrekkers zijn belangrijk voor de ontwikkeling van een vakgebied. Voor buurtwijs portretteert Henk Krijnen buurtmakers die op een eigenzinnige en unieke manier hun sporen hebben verdiend.

 

afbeelding van Henk Krijnen

Henk Krijnen

Mijn hart ligt bij het buurtwerk. Een buurt is voor mij iets vanzelfsprekends. Ik groeide erin op. De verbondenheid met het buurtwerk begon eind jaren zestig, (jazeker, in die opstandige periode!) in de wijk waar nagenoeg mijn hele familie woonde.
afbeelding van Henk Krijnen  

Henk Krijnen

Mijn hart ligt bij het buurtwerk. Een buurt is voor mij iets vanzelfsprekends. Ik groeide erin op. De verbondenheid met het buurtwerk begon eind jaren zestig, (jazeker, in die opstandige periode!) in de wijk waar nagenoeg mijn hele familie woonde.