Platform voor buurtontwikkeling

Sociaal werk is wel degelijk een beroep

Professional blijft nodig in samenlevingsopbouw
Opinie
afbeelding van Radboud Engbersen  
afbeelding van Peter Rensen  
6 april 2016
Sociaal werk is wel degelijk een beroep

In de Els Borst-lezing van 2014 zei hoogleraar maatschappelijk werk Margo Trappenburg dat sociaal werk door gewone burgers uitgevoerd kan worden. Gezond verstand zou volstaan. Ten onrechte, vinden Radboud Engbersen en Peter Rensen: alleen vakmensen kunnen ‘actief burgerschap’ op de juiste wijze ondersteunen en stimuleren.

De vraag of sociaal werk wel een beroep is, werd ruim een eeuw geleden ook al gesteld, door de Amerikaanse psycholoog Abraham Flexner. Hij deed dat in een periode dat het sociaal werk in Amerika voorzichtig begon te professionaliseren. Flexner stelde dat sociaal werk pas een beroep kan worden genoemd wanneer intellectuele inzichten uit praktijk en wetenschap zijn gekoppeld aan een praktisch en omschreven doel (1915: 156)[1]. Hij concludeerde indertijd dat dat in 1915 onvoldoende gebeurde.

Veel bijgeleerd, maar de controverse is gebleven

Sinds Flexner hebben we veel bijgeleerd, maar de controverse rond sociaal werk als professie is gebleven. En die controverse is door Margo Trappenburg met haar Els Borst-lezing opgerakeld. Door sociaal werk neer te zetten als een ‘bescheiden professie’, zegt ze eigenlijk dat iedereen in staat is sociaal werk uit te voeren. Wij kunnen daarentegen niet zomaar de plaats innemen van een anesthesioloog of vaatchirurg - de medische professie is in Trappenburgs visie de prototypische professie.

De twijfels over sociaal werk als professie betreffen vooral samenlevingsopbouw, een werksoort die vaak als het minst geprofessionaliseerd wordt beschouwd. Door de vrij algemene scepsis over zijn effectiviteit verdwijnt het beroep van de opbouwwerker langzaam van het toneel. De opbouwwerker mag dan geleidelijk fossiliseren, het belang van samenlevingsopbouw als activiteit blijft naar onze overtuiging onverminderd groot. Het is zelfs actueler dan ooit nu de traditionele verzorgingsstaat-arrangementen verdwijnen of versoberen en zorg en welzijn meer naar buurnetwerken en gemeenschappen terugvloeien. Concepten als de doe-democratie en participatiesamenleving suggereren ten onrechte dat burgers het grotendeels zelf afkunnen. Hierdoor dreigt een ‘open’ of ‘bescheiden’ professie als opbouwwerk plaats te maken voor liefdewerk, zelfopoffering of een hernieuwde uitvinding van het wiel.

Die dreiging moet worden afgewend. Want we hebben de professional nodig om het potentieel van onderlinge steun in gemeenschappen te ontdekken, benutten en tot wasdom te brengen. Voorwaarde daartoe is wel dat de professional goed uitgerust en kritisch de beschikbare methodische ‘body of knowledge’ analyseert, toepast en helpt uitbouwen.

Voorwaarden voor methodisch handelen

In het ideale geval hebben de methodieken waarvan de professional zich bedient een handelingstheorie en een verklarende theorie, zegt de Belgische socioloog Koen Hermans [2].De eerste theorie beantwoordt de hoe-vraag - welke acties zijn nodig om een probleem op te lossen?- en de tweede beantwoordt de waarom-vraag: welke achterliggende mechanismen zorgen ervoor dat een bepaald resultaat wordt bereikt?

Hermans rekent methodieken die in het teken staan van buurten en gemeenschappen tot de meest gecompliceerde in het sociaal werk. Ze zijn gecompliceerd omdat er meerdere organisaties bij betrokken zijn en het verloop ervan onvoorspelbaar ervan is. Bovendien moeten ze voortdurend inspelen op wijzigende omstandigheden. In Hermans’ visie behoort er sprake te zijn van ‘een interactieve vorm van kennisproductie’ waarbij zowel bij het maken van de methodiek als bij het vaststellen van de effectiviteit ervan praktijkwerkers, beleidsmakers en mensen op wie de methodiek is gericht een belangrijke plaats hebben.

Dat betekent ten eerste dat het resultaat van het methodisch werken afhankelijk is van de samenwerking tussen werkers en gemeenschappen. De eigenheid, complexiteit en contextgebondenheid van het sociaal werk vereisen dat.

Ten tweede is het belangrijk om een target te kiezen. Om het gestelde doel vervolgens op systematische manier te bereiken, zijn vrijheid en flexibiliteit vereist om het roer waar nodig om te gooien. Daarenboven moeten methodieken, willen ze effectief zijn, niet-dwingend worden opgelegd, maar in dialoog en nauwe samenwerking tot stand komen tussen makers, gebruikers, onderzoekers en gemeenschappen waarvoor ze worden ingezet.

Ten derde is de vraag ‘who works’ in deze minstens zo belangrijk als de vraag ‘what works.’ Bij de nadruk op de persoon is het van belang om stil te staan bij diens vakmanschap. Op het terrein van opbouwwerk bestaat professionaliteit uit een niet-autoritaire en niet-paternalistische manier van werken.

De sociale professional is, ten derde, als ondersteuner of facilitator van processen de kunst meester om het initiatief zo veel mogelijk bij de gemeenschap te laten. Daarbij is zijn uitgangspunt steeds: help mensen het zelf te doen.

En ten vierde dient een methodiek te vertrekken vanuit een verklaringstheorie of een aantal theoretische noties of aannames die kunnen verklaren welke achterliggende mechanismen de verklaringsgrond zijn van behaalde resultaten.

In de praktijk: Thuis Op Straat

Een methodiek die aan alle vier de vereisten voldoet, is Thuis Op Straat (TOS). Deze methodiek is ontwikkeld om het buitenspelen van kinderen in achterstandswijken te bevorderen en verbeteren. TOS startte in 1996 in Rotterdam-Noord en waaierde in de jaren daarna uit over zo ongeveer alle achterstandswijken van Rotterdam. Karakteristiek element in de eerste jaren waren de zogenaamde Duimdropcontainers, ingerichte zeecontainers van waaruit speelgoed uitgeleend werd.

De hoofddoelstelling van TOS is om een beter speelklimaat op pleinen en straten te realiseren, zodat (jonge) kinderen en in het bijzonder (allochtone) meisjes er kunnen spelen. Afhankelijk van de context worden ook andere doelstellingen nagestreefd, zoals het bestrijden van overlast, het opvangen van jonge kinderen die in de knel dreigen te komen en het betrekken van ouders bij TOS-activiteiten. Met haar activiteiten wil TOS kortom bijdragen aan een positieve ontwikkeling van kinderen.

De aanpak van TOS is een mengeling van beproefde methodiek en een flexibele invulling op basis van doelgroep en omstandigheden. Ze baseert zich vooral op het ecologische systeemmodel van de Russisch-Amerikaanse ontwikkelingspsycholoog Urie Bronfenbrenner. Diens model gaat ervan uit dat de omgeving waarin kinderen opgroeien sterke invloed heeft op hun ontwikkeling en gedrag. Door kinderen kansen te bieden, vaardigheden bij te brengen en goed gedrag te waarderen, ontstaat hechting en betrokkenheid in de buurt. En dat is de basis voor gezonde opvattingen, duidelijke normen en gezond gedrag (Bronfenbrenner, 1979[3]). In termen van Hermans: er is ook aandacht voor verklaringstheorieën.

Interessant aan TOS is dat onderzoekers steeds zijn uitgenodigd om een kijkje in de keuken te nemen. Zij hebben kinderen, medewerkers, ouders en buurtbewoners geïnterviewd en geënquêteerd over allerlei aspecten van TOS. Zo kon een aantal werkzame principes worden blootgelegd. TOS heeft onder en tussen uitvoerders en wetenschappers een traditie van reflectie opgebouwd, waarbij praktijkervaringen en uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek periodiek uitgewisseld worden.

Niet iedereen voldoet aan de functievereisten

Honderd jaar geleden wees Abraham Flexner op het belang de rol van kennisbenutting bij de vorming van de beroepsgroep van sociaal werkers. Hij concludeerde doortastendheid, vigor, belangrijk is, maar alleen wanneer dat wordt gebruikt binnen een op kennis gebaseerde aanpak, die door ons wordt omschreven als methodisch werken.

Thuis Op Straat werkt bijna twintig jaar aan een weloverwogen aanpak om kinderen met plezier te laten spelen op het plein in hun buurt. Zij maakt daarbij gebruik van theorie en praktijk en experimenteert tot op de dag van vandaag met oude en nieuwe methoden. De werkers van TOS en de vele andere professionals die in hun werk geloven – die in de woorden van Flexner beschikken over ‘a professional spirit’ – verdienen het om deel uit te maken van een trotse beroepsgroep die blijft werken aan een stevige onderbouwing van samenlevingsopbouw in wijken, buurten en dorpen. Want, in tegenstelling tot wat Margo Trappenburg daarover zegt, vereist sociaal werk in het algemeen en opbouwwerk in het bijzonder wel degelijk deskundigheid en vakmanschap. Vereisten waaraan niet elke burger kan voldoen.

Radboud Engbersen werkt bij Platform31 en Peter Rensen bij Movisie. Dit is een ingekorte versie van hun essay ‘Vakkundig aan het werk’ (PDF).

 


[1] De criteria van Flexner luiden: “essentially intellectual operations with large individual responsibility; they derive their raw material from science and learning; this material they work up to a practical and definite end; they possess an educationally communicable technique; they tend to self-organization; they are becoming increasingly altruistic in motivation”.

[2] Hermans, Koen (2014), Methodiekontwikkeling, evaluatieonderzoek en de body of knowledge van het sociaal werk. In: Journal of Social Intervention: Theory and Practice – 2014 – Volume 23, Issue 1, p. 33-52.

[3] Bronfenbrenner, U. (1979). The Ecology of human development: experiments by nature and design. Cambridge (Mass.): Harvard University Press.


 

 

afbeelding van Radboud Engbersen  

Radboud Engbersen

Radboud Engbersen (expert Sociaal Domein van Movisie) probeert in zijn werk een brug te slaan tussen wetenschappelijk kennis en praktijken van sociaal werk.
afbeelding van Peter Rensen  

Peter Rensen

Ik ben werkzaam bij Movisie als programmaleider Effectiviteit en vakmanschap en onder andere betrokken bij de databank Effectieve sociale interventies. Doel van dit project is de kwaliteitsverbetering van aanpakken in het sociaal domein.