Ontstaan van het club- en buurthuiswerk en sociaal-cultureel werk

Foto: Regionaal Archief Nijmegen
Armoede werd in de negentiende eeuw gezien als een opvoedingsprobleem. Als het volk deugden zou worden bijgebracht als arbeidzaamheid, zuinigheid, netheid en huiselijkheid, dan zouden de misstanden vanzelf verdwijnen. Maar hoe zou dat moeten?
Toen de arbeiders zich sociaal en politiek begonnen te roeren ontstond er in sociaal betrokken kringen van de burgerij het idee om daar een aparte plek voor te creëren. Dat leidde in verschillende steden tot de oprichting van volkshuizen, waarvan in 1892 Ons Huis in de Rozenstraat in de Jordaan in Amsterdam de eerste was.
Klassenharmonie dichterbij door verheffing van het volk
Het concept was ontleend aan de ideeën van Arnold Toynbee (1852-1883). Een jaar na zijn dood werd in 1884 in East End in Londen de eerste Toynbee Hall geopend. Hier gingen Oxford- en Cambridge-studenten wonen, niet alleen om jongeren uit lagere klassen te onderwijzen, maar ook om zich onder het volk te bewegen en het volk te leren begrijpen.
Zo ver ging men in de Nederlandse volkshuizen niet, maar wel werden hier deze initiatieven opgezet met de overtuiging dat klassenharmonie dichterbij kwam door de hogere en lagere klassen met elkaar in contact te brengen 'ter verheffing van het volk'. Daartoe organiseerde men (meestal vrouwen dus) een breed scala aan activiteiten: van leesavonden tot gymnastiek, van koken tot toneel en van feesten tot rechtskundig advies. Activiteiten waren niet alleen gericht op gemeenschapsvorming, maar ook op kennisoverdracht, natuurbeleving (vooral voor kinderen) en culturele vorming.
Groei van welvaart verandert het karakter van het volkshuis
Uit de volkshuizen is in de twintigste eeuw het sociaal-cultureel werk en het club- en buurthuiswerk voortgekomen. Van de eerste volkshuizen is het Leidse Volkshuis (uit 1899) nog steeds in functie. Met het vorderen van de twintigste eeuw (en de groei van de welvaart) veranderde het karakter van deze volkshuizen aanmerkelijk. De volksontwikkeling werd in toenemende mate vervangen door een gemengd aanbod voor ontmoeting, vrijetijdsbesteding, en culturele, educatieve en vaak emancipatoire activiteiten.
In plaats van voor het volk werden club- en buurthuizen vanaf de jaren zeventig steeds meer van het volk, wat binnen de muren vaak tot heftige spanningen leidde tussen de verschillende gebruikers (doelgroepen). Jongerenwerk en ouderenwerk gaan nu eenmaal moeilijk samen op één avond. Het feit dat de samenleving steeds heterogener werd en dat er elke dag talloze vormen van vrijetijdsbesteding ter beschikking zijn heeft de identiteit van het club- en buurthuiswerk er niet eenduidiger opgemaakt. Voor welke groepen zijn ze er? Wat is hun functie?
Elke buurt heeft plek nodig voor samenhang en emancipatie
Feit is dat elke buurt, elke wijk een soort plek nodig heeft waar mensen elkaar kunnen ontmoeten, waar vergaderd kan worden, waar activiteiten kunnen worden georganiseerd, waar mensen in aanraking kunnen komen met cultuur en kennis en waar burgers vertegenwoordigers van professionele instellingen en/of de overheid kunnen treffen. Soms speelt zich dat tegenwoordig af in multifunctionele centra, soms zijn het cultuurpodia, dan weer is het een gemeenschapshuis of dorpshuis (meestal in kleinere gemeenten) of leent men ineens een naam uit een ander land, waarna er opeens Kulturhusen (afkomstig uit Scandinavië) in een provincie verschijnen. Maar altijd gaat het om plekken waar men poogt samenhang tussen mensen te creëren, emancipatie op gang te brengen en verband in de samenleving te leggen. Die behoefte zal nooit veranderen.