Buurtondernemerschap nader bekeken

Foto: Bas Bogers (Flickr Creative Commons)
Marktwerking is niet goed, zo weten de meeste buurtontwikkelaars. Neoliberalisme leidt immers tot ontmenselijking, projectontwikkelaars maken buurten kapot en al die yuppen in de buurt kopen voormalige huurwoningen en verdrijven daarmee de oorspronkelijke bewoners.
Ondernemen is daarentegen heel goed. Buurtondernemers – zo staat bijvoorbeeld in het verhaal van Maartje Bos over de Oasis Game in Amsterdam-Noord – zijn buurtbewoners die hun dromen waarmaken door een ‘buurtbedrijfje’ op te zetten. Van die bedrijvigheid wordt de buurt beter. De Oasis Game beoogt onder meer teambuilding van die ondernemers, om zo ‘het innerlijk vuur aan te wakkeren dat later als het kloppend hart van de buurtgemeenschap functioneert’.
Kennelijk heb je twee soorten ondernemers, slechte en goede. Dat komt overeen met wat hét taalgeweten van Nederland, de dikke Van Dale daarover zegt. Van Dale onderscheidt ook twee betekenissen van ondernemer: 1. degene die iets onderneemt, die een zaak van enig gewicht op zich neemt, begint en 2. (econ.) persoon die in een tak van handel of bedrijf zelfstandig, voor eigen rekening en risico, werkt, op grond van het bezit van productiemiddelen en met vreemde arbeidskracht. Anders gezegd: ondernemer betekent soms dat je gewoon lekker bezig bent en soms dat je een winkel of een zaak hebt, met een loonvormende omzet die je uit de markt haalt.
Zet buurtondernemerschap niet tegenover de welzijnsinstelling
Het is veelzeggend dat Maartje Bos het in haar verhaal een ‘buurtbedrijfje’ noemt, een verkleinwoordje dus. Dat maakt duidelijk waarom het gaat: lekker bezig zijn in de vorm van een soort ‘winkeltje spelen’. Helemaal niks mis mee.
Er ontstaat pas een probleem als je die twee betekenissen door elkaar klutst. Bijvoorbeeld door ‘buurtondernemerschap’ te stellen tegenover de welzijnsinstelling die als gesubsidieerde organisatie aan de leiband van de overheid loopt en dus onderdeel vormt van de vermaledijde systeemwereld. Die schijntegenstelling maskeert dat veel ‘buurtondernemers’ vooral hengelen naar subsidie en maar zelden in staat of zelfs maar van plan zijn hun omzet uit de markt te halen. Ze zijn daarmee een regelrechte concurrent van die welzijnsinstellingen. Ook niks mis mee, trouwens.
Het sociaal domein is geen markt
Die welzijnsinstellingen waren van oudsher allemaal ondernemers in de eerste zin van Van Dale, bezig een ‘zaak van enig gewicht op zich te nemen’. Door de verstatelijking zijn ze sinds een jaar of veertig in de gemeente opgezogen. Daar voelen sommigen zich als subsidiejunk heel lekker bij, maar anderen profileren zich alweer enkele jaren als ‘sociaal ondernemer’, waarmee ze duidelijk maken dat ze die ‘zaak van enig gewicht’ ook los van de overheid wilden aanpakken. In economisch opzicht is ze dat nooit echt gelukt. Dat komt om de simpele reden dat het sociaal domein geen markt is: er is geen droog brood aan te verdienen, welzijnswerk én buurtontwikkeling hebben in onze wereld voorlopig financiering nodig uit de collectieve middelen, belastinggeld dus. Ook niks mis mee, al droom ik wel eens van een wereld met minder belastingen en buurtontwikkeling op economische basis.
Reageer op dit artikel