Platform voor buurtontwikkeling

Architect van de samenlevingsopbouw: Gradus Hendriks

Iconische buurtmakers
Artikel
afbeelding van Henk Krijnen  
1 mei 2023
Foto van Gradus Hendriks

Gradus Hendriks legt in 1954, na een studiereis in Amerika, de basis voor community organizing in Nederland. Als gedreven topambtenaar pleit hij voor kleinschalige buurtvoorzieningen, ook wanneer schaalvergroting in de mode komt.

Gradus Hendriks (1920-2007) bepaalt als topambtenaar drie decennia lang het landelijk beleid. Als hij in 1983 met pensioen gaat, beschikt Nederland over een bijna dekkend netwerk van buurthuizen en heeft het vak opbouwwerk een hoge status. Kom daar tegenwoordig nog eens om. De veel bewierookte term sociale basis kan niet verhullen dat het hard knokken is om een minimaal aantal voorzieningen overeind te houden en om voldoende professionals in de wijk en in de dorpen aan het werk te houden. 

Sociale verheffing als politieke opdracht 

Hendriks is een sociaaldemocraat pur sang. Hij gelooft in sociale verheffing als politieke opdracht. Hij past in de traditie van het Plan van de Arbeid en de 1-mei-vieringen, de Dag van de Arbeid. De tijdgeest van na de oorlog is uitermate gunstig. Voor het eerst in de geschiedenis maken de sociaaldemocraten prominent deel uit van de regering. Drees wordt in 1948 premier. Vanaf dat moment kunnen ook de sociaaldemocraten aan de bestuurlijke knoppen draaien. 

Welgemoed gaat Gradus Hendriks in 1953 aan de slag bij het kersverse Ministerie van Maatschappelijk Werk. Zijn loopbaan kent een vliegende start. Als begin-dertiger wordt hij meteen hoofd van de afdeling OMO, een afkorting voor Onderzoek en Maatschappelijk Opbouwwerk. Dat hij als overtuigde PvdA’er op een toen door katholieken gedomineerd ministerie belandt, voelt hij niet als een last. Integendeel, het prikkelt hem. Op uiterst bevlogen wijze vervult hij dertig jaar lang de rol van voortrekker en bruggenbouwer. Hij krijgt flink wat armslag. Zijn kracht is dat hij diplomatiek in de omgang is, helder strategisch kan denken en de flair heeft om een heel nieuw beleidsterrein op poten te zetten.  

Onontgonnen terrein 

Als Hendriks aan zijn dertigjarige tocht door ambtelijk welzijnsland begint, is het speelveld nog grotendeels leeg. In sommige provincies bestaat de samenlevingsopbouw al enkele jaren, maar een goed functionerend ministerie is er niet. Het beleid moet nog uitgestippeld worden en van een apart vakgebied is geen sprake. 

Naast individueel maatschappelijk werk, het klassieke domein van de christelijke partijen, krijgt het collectief werken met burgers meer aanzien. Er komt een soort uitruil tussen deze politieke stroming, die het maatschappelijk werk onder haar hoede neemt, en de sociaaldemocratie, die de kans krijgt het nieuwe beleidsterrein ‘maatschappelijk opbouwwerk’ van een fundament te voorzien. 

Vooruitgangsoptimisme: we gaan de wereld beter maken! 

De boerenzoon Hendriks wordt geboren in 1920. Hij droomt ervan om stuurman op de grote vaart of veearts te worden. In 1946 werkt hij zelfs vier maanden als lichtmatroos. Maar al op de middelbare school raakt hij gefascineerd door de sociale wetenschappen. 

Hendriks maakt de economische crisis van de jaren dertig als jongeling mee. De sociale gevolgen daarvan raken hem diep, evenals de ellende van de Tweede Wereldoorlog. Dat nooit meer, is zijn gedachte: we gaan de wereld beter maken! Hij deelt dit positieve en samenwerkingsgezinde toekomstbeeld uit de wederopbouwperiode met vele andere maatschappelijk actieve tijdgenoten, dwars door alle politieke gezindten heen. Gradus is een kind van de generatie van het vooruitgangsoptimisme. 

In 1948 studeert hij af aan de Rijksuniversiteit Utrecht in de sociografie en economie. Zijn eerste baan is bij de Provinciale Planologische Dienst in Overijssel. Hij werkt daar vijf jaar als sociaalgeograaf. In 1953 promoveert hij bij professor Groenman, een van de grondleggers van de sociografie in Nederland. Zijn dissertatie is een uitvoerige studie over Kampen. Hij beschrijft en analyseert daarin welke gevolgen de mechanisatie en schaalvergroting in de landbouw hebben voor de levenswijze van de verschillende sociale groepen. Hij wil snappen wat dit ingrijpende vernieuwingsproces teweegbrengt in een agrarische en nogal gesloten lokale gemeenschap als Kampen. 

Community Development wordt samenlevingsopbouw 

Grote invloed heeft een studiereis naar Amerika in 1954. Met name het streekverbeteringsproject in Tennessee Valley – in 1933 gestart als prestigieus onderdeel van Roosevelts New Deal – maakt grote indruk. Doel is om onder regie van de overheid het platteland grondig te moderniseren. De agrarische bevolking kan niet achterblijven en moet openstaan voor vernieuwing, is het idee. In de stedelijke omgeving gaat het om hetzelfde: stedelijke vernieuwing door burgers erbij te betrekken. Hull House in Chicago, bakermat van het buurthuiswerk in de Verenigde Staten, wordt door het reisgezelschap bezocht, evenals Stuyvesant Town in New York, een grootschalig buurtsaneringsproject. Zowel op het platteland als in de stad gaat het om gemeenschapsvorming, ‘social planning’ in het Amerikaanse jargon van toen. 

Niet voor niks is het eerste opbouwwerkboek dat in het Nederlandse taalgebied verschijnt, ‘Gemeenschapsorganisatie. Grondbeginselen en theorie’ (1957) van Murray Ross, sterk geïnspireerd op de Amerikaanse praktijk. Dit geldt ook voor het eerste Nederlandse handboek over opbouwwerk van Jo Boer dat drie jaar later verschijnt. 

De Verenigde Staten zijn vanaf het midden van de jaren vijftig onmiskenbaar het gidsland. Het concept ‘community organization’ wordt door het ministerie in Nederland geïntroduceerd, deels met gelden uit de Marshallhulp. Het nieuwe ministerie speelt daarbij een sleutelrol.  

Samenlevingsopbouw landelijk beleid 

Met Gradus Hendriks in de regierol krijgt al doende het landelijk beleid vorm. Niet dat alles onmiddellijk wordt dichtgeplamuurd met gedetailleerde wet- en regelgeving. Het is een kwestie van doen en uitproberen, van leren en bijsturen. Marga Klompé, de eerste vrouwelijke minister in Nederland, maakt hiervoor de weg vrij. In 1956 wordt deze voortvarende politica minister van Maatschappelijk Werk. Ze ziet de samenlevingsopbouw als een onmisbare overheidstaak. Door haar politieke ruggensteun kunnen Hendriks en zijn ambtelijke staf in de luwte aan de weg timmeren. 

‘Geestelijke armoede’ wordt gezien als een sociaal probleem’

In de jaren zestig komt het begrip welzijn meer op de voorgrond. Sociale planning als doel wordt vervangen door welzijnsbevordering. Er komt aandacht voor de schaduwzijden van de stijgende welvaart. De industriële en consumptiemaatschappij worden bekritiseerd. ‘Geestelijke armoede’ wordt gezien als een sociaal probleem. Het draait nu om individuele ontplooiing, culturele ontwikkeling en herstructurering van de samenleving. In de roerige jaren zestig en zeventig komen nieuwe concepten als leefbaarheid, sociale actie, participatie en buurtgericht werken op. 

De flexibel ingestelde Hendriks beweegt soepel mee met deze veranderingen. Dat kan omdat de beleidsinzet in de kern hetzelfde blijft: de stimulering van samenlevingsopbouw. 

Opbouwwerk verheven tot vak 

Hendriks ontpopt zich tot een zeer bedrijvige voorvechter van de samenlevingsopbouw in Nederland. Zijn geluk is dat hij in een strategisch voordelige positie zit. Het ministerie is niet alleen een krachtige beleidsmachine, maar fungeert door zijn toedoen ook als brandpunt voor kennisontwikkeling en ideeënoverdracht. Er wordt een landelijke infrastructuur opgetuigd voor de samenlevingsopbouw, met het Nederlands Instituut voor Maatschappelijke Opbouw (NIMO) als kroonjuweel. Het opbouwwerk wordt tot officieel vak verheven. 

Momentum voorbij 

Zit het politieke tij bij aanvang van zijn carrière mee, aan het eind zit het tegen. Enkele jaren voor zijn vertrek tekent zich de nieuwe tijd al af. Tijdens, maar vooral na de val van het kabinet-Den Uyl, in 1977, gaat de wind uit een andere hoek waaien. Landelijk overheidsbeleid wordt verdacht. Liberale ideeën over een terughoudende overheid krijgen de overhand. Opbouwwerk roept associaties op over bureaucratisering en professionele bemoeizucht. Wat ook meespeelt, is dat het opbouwwerk naar de smaak van vele burgers en politici in te radicaal vaarwater is terechtgekomen. Decentralisatie wordt het nieuwe toverwoord. Het momentum voor landelijk beleid is voorbij. 

Gradus Hendrik trekt zijn conclusies en stapt op. Zijn hele leven, ook na zijn pensioengerechtigde leeftijd, blijft hij trouw aan de principes van de samenlevingsopbouw: het aanjagen van burgerparticipatie en het versterken van de (lokale) democratie. Hij verlaat het landelijk toneel niet als een verbitterd man. Zijn kritische instelling en frisse manier van denken behoeden hem daarvoor. Zo voorziet hij al vrij vroeg de nadelen van bureaucratisering en onevenredige schaalvergroting. Hij pleit voor kleinschalige, professioneel georganiseerde voorzieningen in de wijk, met ruime zeggenschap voor burgers. Dat klinkt als bijzonder eigentijds. 

Zijn grootste verdienste is dat hij de samenlevingsopbouw bestuurlijk-politiek heeft verankerd en de vakontwikkeling met gericht beleid heeft ondersteund. Misschien is iets van een dergelijke benaderingswijze nog toepasbaar in de huidige tijd. Publieke waarden staan in elk geval weer hoger op de agenda. 

Serie iconische buurtmakers 

Wie heeft er een blijvend stempel gedrukt op de samenlevingsopbouw? Grondleggers en voortrekkers zijn belangrijk voor de ontwikkeling van een vakgebied. Henk Krijnen portretteert buurtmakers die op een eigenzinnige en unieke manier hun sporen hebben verdiend.

 

afbeelding van Henk Krijnen  

Henk Krijnen

Mijn hart ligt bij het buurtwerk. Een buurt is voor mij iets vanzelfsprekends. Ik groeide erin op. De verbondenheid met het buurtwerk begon eind jaren zestig, (jazeker, in die opstandige periode!) in de wijk waar nagenoeg mijn hele familie woonde.

Lees meer: